Liefdespoëzie uit het oude Egypte
Uit het Oude Egypte is ons heel wat poëzie overgeleverd, die de afgelopen decennia vertaald werd. Tussen die poëzie bevinden zich ook veel liefdesgedichten, waaruit blijkt dat man en vrouw gelijkwaardig waren. Dit kan haast ook niet anders, want het Egyptische wereldbeeld was er een van complementaire aanvulling van duale krachten, zoals licht en donker, zon en maan, droog en nat, niet-iets en iets, man en vrouw, enzovoort. De oude Egyptenaren duidden de schepping in paren van tegenstellingen, waarbij het een niet minder belangrijk was dan het ander. Alles was even belangrijk binnen de schepping, en de kosmisch ingestelde Egyptenaar zag het als een heilige verantwoordelijkheid om deze scheppingscyclus te helpen continueren.
Veel van de liefdespoëzie die tot ons is gekomen, stamt uit het tweede millennium voor Chr. (ca 1300-1150 voor Chr.) en net als in de liefdeslyriek uit het oude Mesopotamië (die op Levonah’s Delights al eerder ter sprake is gekomen) vallen er twee dingen meteen op:
• (1) Hoe ouder de poëzie, hoe ‘numineuzer’ zij is, dat wil zeggen: het goddelijke en de goden en godinnen zelf spelen de ‘hoofdrol’. De Egyptenaren voelden een diepe eerbied voor het reilen en zeilen –zeker ook in de liefde- van de goden; hun eigen reilen en zeilen hing er immers vanaf. In een wereldbeeld waarin het goddelijke zichzelf wilde manifesteren via het leven op aarde, waren liefdesrelaties tussen de goden en het heilige huwelijk niet alleen een voorbeeld, maar ook noodzakelijk voor het voortbestaan van de schepping (uit elke verbintenis kon een goddelijk kind geboren worden, dat de schepping op een hoger plan kon brengen. Later ging dat kind Horus heten en weer later de Christus. De goddelijke geboorte stond daarbij symbool voor het heilige wordingsproces).
Maar net zoals dat elders in Mesopotamië ook gebeurde, werd de poëzie in de loop van de tijd persoonlijker en menselijker. Het ging nu om geliefden van vlees en bloed. De thematiek bleef echter nog een hele tijd ‘goddelijk’: hoe meer een geliefde ‘innerlijk verfijnd’ was, hoe meer hij of zij geprezen werd. Innerlijke zuiverheid werd als een hoog goed beschouwd (in het oude Egypte kon men er óf mee geboren worden, zoals de oude farao’s, óf deze door jarenlange vorming in de tempel verkrijgen):
‘Mooier was zij om aan te zien dan alle andere dingen.
Haar gestalte was goddelijk. Haar karakter was goddelijk.
Alles wat zij deed was goddelijk.
Hare majesteit werd een mooi jong meisje.
De slang op haar voorhoofd verhoogde haar gestalte.’*
Die slang, die we natuurlijk van de afbeeldingen kennen, kreeg je niet zomaar: het was een alchemistisch symbool dat aangaf dat je het spel van de dualiteiten in jezelf verenigd had. De slang stijgt kronkelend omhoog, in het lichaam uitgedrukt in de kundalini-energie die via de meest primaire chakra’s (waar onze diepste angsten en driften huizen) omhoog kruipt om uiteindelijk via het derde oog en de kruin de goddelijke transformatie te vervolmaken.**
‘De cobra is bovenop je voorhoofd gezet.
Jij hebt de om bescherming smekende ver van het kwade gehouden…’
Ook hieruit blijkt dat de persoon om wie het gaat zijn ‘licht heeft opgestoken’ (mogelijk na een inwijding) en de (nog) niet verlichte kan voorgaan op het pad dat leidt van duisternis naar verlichting. Door innerlijke verfijning werd iemands aantrekkelijkheid verhoogd, zoals ook hieruit blijkt:
‘Zijn hart is zuiver, zijn innerlijk open,
Geen duisternis is in zijn borst.
Heerseres, zie hoe hij danst!
Vrouw van Horus, zie hoe hij springt!’
(De manier waarop iemand danste en sprong, gaf uitdrukking aan diens fysieke en seksuele vitaliteit, en dus ook scheppingskracht)
• (2) Lichamelijkheid, erotiek en seksualiteit worden zonder schaamte uitgebeeld en verwoord. De oude Egyptenaren waren niet preuts en de christelijke moraal van zedelijkheid was nog niet uitgevonden. Innerlijke zuiverheid (morele adel) en lichamelijke reinheid bij het uitvoeren van riten waren weliswaar belangrijk, maar daar hoorde seksuele preutsheid niet bij. Het leven en de schepping mochten gevierd worden en de oude Egyptenaren waren dan ook levensgenieters. Hun leven volgde het ritme van de vruchtbaarheid van de Nijldelta, en er zijn aanwijzingen dat ze veel kennis hadden over geboortebeperking. Vrouwen schijnen goed geweten te hebben, hoe ze hun eigen vruchtbaarheid konden reguleren. Ook is het zo, dat meisjes vrij waren in hun keuze voor een partner, en dat maagdelijkheid in deze tijd geen voorwaarde was voor het huwelijk.
De erotiek van de gedichten, waarin lichaamsdelen vergeleken worden met o.a. edelstenen en vruchten, doet sterk denken aan de erotiek uit het Hooglied en de Egyptische liefdespoëzie is dan ook sterk verwant aan de ‘Shir ha-Shiriem’: het Lied der Liederen. Niet zelden worden ook wilde vogels als zinnebeeld voor de erotische liefde gebruikt (‘wilde vogels vangen’, in het bijzonder de wilde gans). Luister naar wat een meisje zegt:
‘Ik ben vogels gaan vangen,
In de ene hand mijn val,
In de andere mijn vangnet en mijn werphout.
Allerlei vogels uit Punt streken neer
Op Egypte, met mirre gezalfd.
De allereerste,
Hapte meteen toe. (…)
Ik liet jou de noodkreet horen
Van mijn met mirre gezalfde schoonheid,
Op het moment dat jij daar bij me was,
En ik de val zette.
Het land op gaan, is het mooiste
Voor degene, die bemind wordt!’
En weer een ander meisje zegt, in een ander gedicht:
‘De stem van de wilde gans slaat over,
Als ze in de val is gelopen.
Jouw liefde, die mij op afstand houdt,
Kan ik niet loslaten.
Ik zal mijn net afdoen.
Wat moet ik mijn moeder vertellen, naar wie ik iedere dag ga,
Met de vangst beladen.’
In weer een ander gedicht wordt het verband tussen de (erotische) liefde en vogels anders opgevoerd:
‘De Goudene is in de vogelvijver
Op haar lievelingsplek!
Jij bent gelukkig.
Gelukkig, o Goudene.’
Met de ‘Goudene’ wordt Hathor bedoeld, de godin van de liefde, de kunsten (muziek en ook poëzie), de dans en de seksualiteit. Zij is een heel belangrijke godin in het Egypte van het tweede millennium v. Chr. en wordt dikwijls gezien als de ‘oergodin’, een voorloper van Amun, Ra en Isis. Ze wordt afgebeeld als de hemelkoe die uit het oerwater oprijst, met haar hoofdtooi van horens waartussen ze de zon (dus de zonnegod) draagt. Hathor is ook de godin van de dood, en de beschermgodin van het Mooie Westen en het Thebaanse Westgebergte, oftewel het Hiernamaals.
Nog twee prachtige gedichten, waarin het meisje spreekt:
‘O mijn geliefde, het is zoet naar de rivier te gaan
En als jij het ziet te baden en je mijn schoonheid te tonen
Door mijn linnen kleed van het mooiste koningslinnen,
Als het nat is en nauw om het lichaam sluit.
Ik ga voor je het water in
En kom weer bij je met een rode vis,
Die fraai in mijn hand ligt.
Kom en zie mij aan!’
‘Windstoten zijn in hem,
Waardoor men stijgt.
Ik ben je geliefde, je beste.
Ik behoor jou toe, zoals de grond,
Die ik met bloemen beplant heb,
En met allerlei zoetruikende kruiden.
Liefelijk is daarin het kanaal,
Dat jouw hand gegraven heeft,
Om ons in de noordenwind te kunnen verkwikken,
Een prachtige plek om te wandelen.
Jouw hand ligt op mijn hand,
Mijn lichaam is een weldaad bewezen.
Mijn hart is gerust omdat we samengaan.
Jouw stem klinkt mij als zoete wijn.
Ik leef ervan haar te horen.
Iedere blik, waarmee ik word aangezien,
Geeft mij meer dan eten en drinken.’
Zulke gedichten zijn werkelijk rijk aan betekenislagen, dat wil zeggen dat ze op meerdere niveaus ‘verstaan’ kunnen worden. Opvallend is de metaforiek van de natuur: de Egyptenaren leefden in harmonie met en afgestemd op de natuur, en gebruikten deze metaforiek niet alleen om de schepping te vereren, of hun liefde te verbeelden, maar ook om het seksuele samengaan te verzinnebeelden (vergelijk de seksuele metafoor van het ploegen van de natte aarde in de Soemerische liefdespoëzie van Inanna en Dumuzi) en de ‘innerlijke alchemie’ te benadrukken: in de jongen zijn windstoten die hem doen stijgen (=goddelijke geest, die je vleugels geeft. De gevleugelde is een beeld voor iemand die het goddelijk bewustzijn in zich heeft gerealiseerd, cf. Horus). Het meisje heeft haar grond, dat wil zeggen haar aardebewustzijn, verfijnd met kruiden en prachtige bloemen, die nadat ze gezaaid worden, eerst een ontkiemingsperiode nodig hebben om tot bloei te komen. ‘Mijn lichaam is een weldaad bewezen- mijn hart is gerust omdat wij samengaan’: jongen en meisje zijn samengekomen, de seksuele daad is weldadig omdat deze in het hart gevoeld wordt.
De vraag dient zich aan, of vrouwen in het Oude Egypte reeds konden schrijven, of dat dit voorbehouden was aan mannen. Het antwoord daarop is, dat vooral in de hogere kringen meisjes naar alle waarschijnlijk het schrift beheersten. Aan het hof leerden ook koningsdochters schrijven en het is waarschijnlijk dat hun vriendinnen dit ook leerden. Ook priesteressen (die in het oude Egypte talrijk waren en zeer veel invloed hadden) leerden schrijven. De schrijfkunst werd niet gezien als uitsluitend aan mannen voorbehouden, en voordat Thoth de god van de schrijfkunst werd, was dit het domein van een vrouwelijke god genaamd Seschat. Net zoals we dat reeds zagen in het oude nabije Oosten.
Tot slot nog even aandacht voor een belangrijke categorie liefdesgedichten in het oude Egypte: de zogenaamde deurklaagzangen. Het was natuurlijk verdrietig als een geliefde voor een gesloten deur kwam te staan:
’s Nachts ging ik aan haar huis voorbij.
Ik klopte, er werd niet opengedaan.
Een mooie avond voor ons die aan de deur liggen!
O poort, open krijg ik je!
Grendel, jij bent mijn lot.
Jij bent mijn goede geest.’
En ook hier vinden we, onder de letterlijke laag, een meer symbolische betekenis. Het leven in het Oude Egypte was doortrokken van ontzag voor de scheppingscyclus, waar de dood, als poort naar het eeuwige leven of een nieuw bestaan, deel van uitmaakte. Poorten en deuren in poëzie verwijzen derhalve ook hiernaar: de poort naar de andere wereld, het hiernamaals. Hathor is, behalve godin van de liefde, ook godin van de dood en voor de Egyptenaren was het belangrijk om een goede doortocht na de dood veilig te stellen. Een taak die aanvankelijk veelal door vrouwen (godinnen, priesteressen) op zich werd genomen, voordat Anubis/Osiris en hun priesters in beeld kwamen. De letterlijke poort verbeeldt dus, vermoedelijk ook hier via de vrouwelijke poort (vulva, baarmoeder), de vrouwelijke voorspraak in en de poort tot de andere wereld. Dat vrouwen gezien werden als hoeders van (esoterische) wijsheid spreekt ook een beetje uit deze lofzang:
‘Die ene, geliefde, die haar gelijke niet kent,
Mooier dan wat ook ter wereld.
Zie, ze is als een stralende nieuwjaarsster
Aan het begin van een mooi jaar.
Dat voorbeeld van deugd, die schitterende huid,
Met ogen, die helder kijken,
Met lippen, die zoet spreken,
Ze heeft geen woord te veel.
Met slanke hals en schitterende boezem
Heeft ze lapis lazuli in het haar.
Haar armen zijn mooier dan goud,
Haar vingers zijn als lotuskelken.
Naast zware lendenen en smalle heupen,
Strijden haar enkels om wie het mooist is,
Haar edele tred, waarmee ze over aarde stapt,
Ze steelt mijn hart met haar groet.
Ze laat de hoofden van alle mannen
Zich omdraaien, om haar aan te zien.
Een ieder die ze groet, voelt zich gelukkig.
Hij voelt zich als de belangrijkste jongeling.
Wanneer je het huis uit treedt, is het
Alsof je kijkt naar die enige, die ene.’
Is dit een gewone vrouw, die hier bezongen wordt? Ja en nee. Zij is een muze, een verschijning van de Grote Godin, die ene. Ze heeft geen woord te veel, met andere woorden: zij is een vrouw die Weet, die mogelijk begrijpt zonder te oordelen, en die deze wijsheid zorgvuldig hoedt door op de juiste momenten te spreken dan wel hierover te zwijgen. Zij is echter zeker ook een vrouw van vlees en bloed, want in het oude Egypte werden vrouwen als verschijning van de godin gezien, en als zodanig ook dikwijls geprezen.
*alle gedichten komen uit: Peter H. Schulze, “Vrouwen in de Egyptische oudheid”, uitgeverij BZZTôH, Den Haag, 1993.
**het valt buiten het bestek van deze blog, maar ik ben ervan overtuigd dat veel van de zielen, die deze transformatie of goddelijke inwijding niet goed hadden afgelegd in het oude Egypte, momenteel terug zijn op aarde om hun ‘meesterschap’ of inwijding alsnog te voltooien.