Gevallen, verstoten en onsterfelijke vrouwen in de Chinese literatuur (2)
Na een inleiding op dit onderwerp in het vorige deel (deel 1), volgt hieronder een kleine bloemlezing van teksten geschreven door vrouwen. Zij kunnen interessant zijn voor vrouwen die willen aanknopen met de wijze lessen van vrouwen uit het verleden:
I PLOOIBAARHEID
‘De mens gelijkt Hemel en Aarde, hij keert zijn rug naar Yin en omarmt Yang. Hij is intelligent en verstandig van aard. Het strekt tot voordeel om zijn intellectuele capaciteiten te ontwikkelen. Hoeveel te meer als men zich daar werkelijk op toelegt!’
Deze regels komen uit de Nü Xiaojing (Boek van kinderlijke piëteit voor vrouwen) en worden toegeschreven aan vrouwe Zheng, vermoedelijk 8e eeuw. Hoewel de tekst vanuit modern westers perspectief moralistisch is, o.a. omdat de vrouw wordt aangespoord een steun te zijn voor haar echtgenoot, vind je hier ook een voorbeeld van “spiritueel bewustmaken” waarbij de vrouw juist wordt herinnerd aan de cyclus der schepping en de symboliek van yin en yang: het ligt in de aard der evolutie dat mensenkinderen hun afkomst vergeten of zelfs verloochenen (de wereld van de moeder; de wereld van de Grote Moeder en het mysterieuze vrouwelijke) en de wereld van yang (doen, verstandelijke vermogens ontwikkelen) binnentreden. Echter, na yang komt ook weer yin, het mysterieuze vrouwelijke is de poort om terug te keren en de kosmos streeft uiteindelijk naar evenwicht tussen beiden (elkaar onderling verrijkt hebbende). Deze regels herinneren vrouwen aan deze kosmische ‘waarheid’, en helpen hen een vorm van ‘geestelijke plooibaarheid’ te betrachten te midden van alle sociale restricties die het leven als vrouw in China inhoudt.
II ONTROERING
Veel gedichten en liederen uit China gaan over het smachten en verlangen naar een (verloren) geliefde of de treurnis om de voorbijgaande lente (schoonheid, jeugd). In het Boek der Oden, een verzameling van gedichten uit de eeuwen 1000-600 v. Chr., is een aantal liederen te vinden waarin verlaten en verstoten vrouwen hun gevoelens in de eerste persoon beschrijven (dit is best bijzonder als je dit vergelijkt met onze westerse literatuur, waarin dat pas veel later gebeurt). Klaagliederen van vrouwen zijn natuurlijk van alle tijden, denk bijvoorbeeld aan de zigeunerliederen, Oost-Europese tradities en de Arabische gezangen. Het is jammer dat ons land deze traditie niet kent, kennelijk gaat dat niet samen met de zogeheten Hollandse nuchterheid, en ik denk dat dat ook een van de factoren is waardoor spiritualiteit niet zo verweven is met onze Nederlandse cultuur (behalve wellicht in onze mystieke literatuur).
Wat klaagliederen aan ons kunnen overdragen is, buiten het concrete genoemde voorval waarover gedicht wordt, op een diepgaander niveau de spirituele herinnering aan ons ‘thuisland’, het wachten op de terugkeer van en hereniging met de ‘geliefde’ of ‘verloren zoon’, yin die wacht tot yang weer naar haar terugkeert en/of haar meeneemt… terug naar haar/hun goddelijke, onsterfelijke oorsprong. Ook worden ze vaak ingezet om het hart van de geliefde te vermurwen, door het in de eerste persoon oproepen van de twijfel en wanhoop om de verlating of verbanning. Ook dit wordt in verschillende tradities al duizenden jaren gezien als de ‘spirituele taak’ van de vrouw, om niet alleen haar eigen hart volledig te leren openen, maar ook dat van haar geliefde… en dat kan ze alleen wanneer ze zich volledig durft open te stellen voor haar eigen pijn en verdriet:
‘Zwarte treurnis, zwaar verdriet (..)
Om het niet te troosten hart:
Tranen stort ik, niet te stelpen!
Oude tranen, eens zo veel,
Scchrijf ik nu met het penseel
Al mijn leed in dit gedicht.’ (Zuo Fen, 3e eeuw)
‘De ganzen vlogen o zo hoog, te ver om na te volgen,
Om niet brak mij dan weer het hart, door heimwee o zo somber.’ (Cai Yan, 2e eeuw)
‘O ver zo ver helaas zijn wij gescheiden-
Ik weet niet hoe te zeggen wat ik voel!
Lang blijf ik staan, al starend in de verte,
En spring omhoog, en talm en draal en drentel.
Mijn enige gedachte geldt slechts u
En in mijn dromen zie ik uw gestalte.
Maar u vertrok en u begon uw tocht
En elke dag verlaat u mij slechts meer.”(Xu Shu, 2e eeuw)
‘Van ver zie ik de pijnboom op de heuvel,
In strengste winter kan hij niet verwelken.
Hoe graag zou ik daaronder willen rusten
En opzien naar zijn eindeloze takken!
Ik kan me niet verheffen in een sprong,
Stampvoetend wacht ik op een Wang Ziqiao
De tijd helaas is tegen me gekant,
Een speelbal ben ik van de Transformatie.’ (Xie Daoyun, 4e-5e eeuw)
Het laatste gedicht laat zich tevens lezen als uiting van verlangen naar onsterfelijkheid (Wang Ziqiao was een onsterfelijke en ook de pijnboom symboliseert eeuwigheid) , maar ook het besef van de ik-persoon dat ze hiervoor nog een lange weg te gaan heeft… (wordt vervolgd in deel 3)