Het Heilig Huwelijk in het oude Egypte en Midden-Oosten
DEEL I: HEILIGE PROSTITUTIE?
‘En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen op aarde.’ (Openbaring van Johannes 17:5)
Deze vrouw, zittend op een zevenkoppig beest, is in het Nieuwe Testament het symbool geworden van verval, decadentie en vleselijke verlangens die door de profeten aan de kaak werden gesteld. In die tijd was Isjtar nog de grote godin van Babylon. Zij was de godin van de oorlog, de liefde en de seks en de beschermvrouwe of ‘moeder’ van alle prostituees. Net als Inanna vóór haar, in de Sumerische tijd. En net als Astarte of Astoreth in deze zelfde tijd, In Foenicië en Kanaän. En ook Hathor, in het oude Egypte.
De godinnencultussen waren in die tijd al een aantal eeuwen op hun retour, maar desalniettemin baarden ze het volk Israëls en de latere christenen zorgen, omdat ze nog zo levendig waren. Groepjes vrouwen beweenden jaarlijks gedurende drie dagen in maart/april de dood en wederopstanding van de geliefde minnaar van Astarte (Adonis), Isjtar (Tammuz), net als in Egypte gebeurde met de geliefde van Isis (Osiris) en voorheen in Sumerië die van Inanna (Dummuzi). Vooral de bewening van Tammuz bleek wijd verspreid, met Isjtar die de ziekten en demonen van de mensen wegnam en ze aan Tammuz meegaf om de mensen hiervan te verlossen. Deze cultus was de profeet Ezechiël een doorn in het oog en werd dan ook door hem gelaakt.
De ironie wil, dat onderzoekers er steeds meer overtuigd van raken, dat het verhaal van de dood en wederopstanding van Jezus een voortzetting dan wel ‘moderne’ variant is van deze oudere verhalen waarin een geliefde sterft en weder oprijst uit de dood. Als dat zo is, dan is het niet onwaarschijnlijk dat ook Jezus iemands geliefde was… die van Maria Magdalena, die –jazeker- een aantal eeuwen later als zondares en prostituee zal worden geboekstaafd. Is dit louter toeval? En is het toeval dat het Hebreeuwse ‘Adonai’ –dat ‘mijn Heer, mijn Meester’ betekent, verwantschap vertoont met de naam Adonis, de immer stervende en weder opstaande geliefde van Astarte-Aphrodite in o.a. Foenicië?
‘Moeder van de hoeren’: er is veel geschreven over de tempelprostitutie die met de eredienst van Isjtar, Inanna, Astarte, Hathor en Aphrodite gepaard ging. Zelfs Flora, een Romeinse godin die meestal met de lente en de bloemen geassocieerd wordt, wordt met prostituees in verband gebracht (een publiek geheim onder schilders, die haar maar al te graag afbeeldden). En juist als we ons gaan verdiepen in wat die tempelprostitutie dan inhield, komen we veel te weten over de verschuiving van een vrouwgeoriënteerde naar een mangerichte samenleving. En dan vooral over de steeds negatiever wordende attitude ten opzichte van vrouwen.
Het eerste probleem waar we dan meteen op stuiten, is het woord tempelprostitutie of prostitutie zelf. De oudste samenlevingen waar een dergelijke prostitutie ‘opgetekend’ is –Sumerië en het oude Egypte- kenden helemaal geen woorden voor prostituee en prostitutie! Ook lijkt er geen sprake te zijn van een dergelijk ‘beroep’, maar veeleer van een gewijde seksuele dienst met het oog op goddelijke of spirituele inwijding of een vruchtbaarheidsritueel. Dikwijls ook het heilig huwelijk genoemd, bijvoorbeeld wanneer een koning de liefde bedreef met een priesteres van Inanna of Isjtar (en daarmee haar zegen verkreeg voor zijn koningschap of haar menselijke gemaal op aarde werd). Koningschap en een gezant van God of de Godin zijn, gingen in oude tijden hand in hand.
In deze tijd was de samenleving seksueel anders ingesteld. Er werd geregeld –vooral op feestdagen- in het openbaar gevreeën en verkramping, schuld en schaamte ten opzichte van seks bestond er (waarschijnlijk) niet. Met het bedrijven van de liefde werden de schepping en de vruchtbaarheid van de natuur gevierd en ook de relatie met het goddelijke onderhouden. Zoals in de kunst onderscheid wordt gemaakt tussen het dionysische (lichamelijkheid, extase) en het apollinische (geestelijkheid, beheersing) principe, zo waren deze samenlevingen nog volop in het dionysische geworteld.
Ook kennen we uit literaire bronnen een andere vorm van rituele seksuele inwijding: wanneer Shamhat in het Babylonische Gilgamesj-epos de ‘wildeman’ Enkidu gedurende zes dagen en zeven nachten inwijdt in het mens-zijn. Enkidu verliest hierdoor zijn ruwe kanten en maakt kennis met de beschaafde wereld:
“Dus ontblootte de deerne haar borst en opende haar schoot,
Dat hij haar weelde kon genieten;
Niet aarzelde zij zijn liefkozing te aanvaarden,
Spreidde uit haar gewaad, dat hij er zich neervlijde,
Leerde hem, de woesteling, de vrouwenaard kennen,
Terwijl hij haar minnend omhelsde.
Gedurende zes dagen en zeven nachten
Had Enkidu gemeenschap met de hetaere.
(…)
De hetaere sprak tot hem, tot Enkidu:
“Wijsheid hebt gij verkregen, o Enkidu,
Als een god zijt gij nu!
Waarom loopt gij dan over de steppe met het gedierte?
Komaan, ik zal u brengen naar het omheinde Uruk,
De heilige tempel, de woonplaats van Anu en Isjtar,
Waar ook Gilgamesj is, onoverwinnelijk is hij
En overtreft als een oeros de sterksten in kracht!”
(vert. F.M.TH. de Liagre Böhl)
Wanneer Enkidu namelijk naar de steppe wil terugkeren, merkt hij dat hij vervreemd is geraakt van de dieren –zij slaan nu voor hem op de vlucht. Hij heeft ‘inzicht’ en ‘kennis’ verkregen en kan niet langer in de paradijsstaat vertoeven. Na deze scène beginnen dan ook zijn avonturen in het epos.
Waar het in dit fragment om gaat, is het volgende:
• Shamhat wordt een ‘harimtu’ genoemd in de tekst, een gewijde priesteres van de godin Isjtar.
• Ze bedrijft zes dagen en zeven nachten de liefde met Enkidu, en door deze seksuele dienst verandert hij in een ‘beschaafd, met inzicht begiftigd wezen’. Dat was precies de bedoeling.
Harimtu, een Akkadisch (Semitisch) woord, wordt in bovenstaande tekst met hetaere vertaald. Dit is wellicht de meest positieve vertaling van het woord, hoewel het de lading niet dekt. Harimtu (Sumerisch: kar.kid) betekent ook niet ‘prostituee’, maar wordt gemakshalve in onze moderne tijd wel als zodanig vertaald. Het woord kwam tegelijk voor samen met andere Akkadische/Babylonische woorden, die te maken hadden met erediensten voor een godin of seksuele beschikbaarheid: ištaritu, qadištu, kulmašitu, kezertu, naditu, enz. In het Sumerisch: entu, nu.gig, nu.bar, enz. Dit waren in de Sumerische en Oud-Babylonische tijd gerespecteerde vrouwen. De hogepriesteres was een nu-gig* (qadištu) of een entu (niet zelden de koningsdochter!). In het Semitische woord qadištu vinden we zelfs de stamletters Q-D-Š terug, wat zoveel als ‘heilig’ betekent (in talen als het Hebreeuws en Arabisch zijn de 3 basis- of stamletters richtinggevend voor de betekenis).
Hetzelfde voor de letters H-R-M, die duiden in de richting van ‘afzondering, verheffing’. In het Arabisch betekent ‘haram’ zowel ‘gewijd, heilig’ als ‘taboe’. Doorgaans worden hier gewijde plaatsen mee bedoeld die alleen door ingewijden betreden mogen worden. Er waren dus verschillende titels, naar gelang de plaats (rang) in de tempel of ook maatschappij. In haar paper: ‘The kar.kid/harimtu: Prostitute or Single Woman?’ betoogt Julia Assante dat deze vrouwen vrije vrouwen waren, die niet onder mannelijk gezag vielen. Wanneer woorden als ‘nu-gig’, ‘harimtu’ of ‘qadištu’ met ‘hoer’ of ‘prostituee’ vertaald worden in onze tijd, mogen we dus zeker kritisch kijken naar wat daarmee bedoeld wordt.
Het voert te ver om hier de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘prostitutie’ (‘naar voren schuiven/zetten’) te behandelen, wel kunnen we nog iets opmerken over de veranderde kijk op deze vrouwen in latere tijden, of ze nu harimtu, qadištu of iets anders waren. Het is namelijk zo goed als zeker dat na ca. 3000 v.Chr. een geleidelijke kentering plaatsvond in de waardering van deze vrouwen. Met het steeds belangrijker worden van mannelijke goden werden godinnen en daarmee ook vrouwen steeds meer teruggedrongen en gedevalueerd tot het inferieure geslacht. De onttroning van vele godinnen en priesteressen op het hun van nature toevertrouwde gebied –het lichaam en de seksualiteit- kan daarbij niet alleen gezien worden als een gevolg van deze ontwikkeling, maar ook als een middel van propaganda voor de opkomende patriarchale godsdiensten.
In de Middel-Assyrische en later Nieuw-Babylonische tijd was de vrouwonvriendelijkheid dermate toegenomen, dat ze niet alleen in bepaalde gevallen gewoon verkocht en verkracht mochten worden, maar ook werden de voorheen heilige seksuele inwijdingen steeds minder goed begrepen en gelijkgesteld met –en daar pas duiken dergelijke woorden voor het eerst op- prostitutie en hoererij. Het Gilgamesj-epos** bevindt zich wat dat betreft precies in deze ‘shift’: aan de ene kant Shamhat, die nog haar ‘vak’ verstaat, aan de andere kant –verderop in het epos- de beschimping van zowel Shamhat als Isjtar, die voor alles wat lelijk is worden uitgemaakt, juist vanwege hun amoureus-seksuele diensten.
We weten natuurlijk niet precies wat elk van deze vrouwen deed, maar voor wie ooit kennis heeft genomen van tantra, de seksuele tao of de seksuele alchemie uit het oude Egypte (of in staat is in de ziel af te dalen naar deze tijd) is het wellicht niet zo moeilijk zich een beeld of impressie te vormen van wat er tijdens een seksuele inwijding of eredienst gebeurde. Seksualiteit werd zowel als poort naar het leven als naar de andere wereld beschouwd, of ook wel als de verbinding tussen hemel en aarde, want in de seksuele daad kwamen dood (sterfelijk zijn, levensenergie verliezen) en leven (scheppen, levensenergie opnemen) samen. De aanhangers van de nieuw ontstane, mannelijk georiënteerde religies waren met name in de hemel geïnteresseerd en minder in de verbinding tussen aarde en hemel, en zagen daarom mogelijk de aardsere godinnencultussen als bedreiging. Het dionysische principe maakte steeds meer plaats voor het apollinische, net zoals dat intussen bij de Grieken ook gebeurde.
In onze tijd komt nog steeds tempelprostitutie voor, kijk bijvoorbeeld naar de Devadasi’s in India, die de godin Yelamma dienen. Echter, ook hier is het verschijnsel gewijde seksualiteit in de loop van de tijd ‘verkracht’ en gaat het tegenwoordig doorgaans om meisjes die als seksslavinnen te werk worden gesteld. Het seksuele, dat ooit omringd was met heiligheid, is daarbij in verregaande staat ontheiligd en de meisjes en jonge vrouwen worden dikwijls gewoon uitgebuit. Heilige seksualiteit en gewijde seks: ze bestaan nog wel binnen enkele tradities (denk bijvoorbeeld aan de dakini’s binnen het tantrisch boeddhisme of de witte tijgerinnen in Taiwan), maar onze maatschappij zal eerst seksueel moeten helen voordat vrouwen en mannen hun oorspronkelijke seksuele wijsheid weer aan elkaar kunnen doorgeven.
Noten:
*Persoonlijk vind ik het buitengewoon interessant dat het Sumerische woord ‘nu-gig’ voortleeft in het Keltische of oud-Ierse ‘na-gig’ (als in de godin Sheela Na-gig), en er daar nagenoeg hetzelfde mee bedoeld wordt. Ook in deze cultuur kwamen ‘heilige prostitutie’ en seksuele erediensten/inwijdingen voor, en Sheela Na-gig zou hun godin geweest zijn. Er zijn voorzichtige onderzoeken op het gebied van Sumerische sporen in Europa, en dan met name in de Donau-culturen (bijvoorbeeld door Zsófia Torma: “Sumér nyomok Erdélyben” (Sumerische sporen in Transsylvanië). Er is reeds meermaals op gewezen dat van alle nog levende talen op de wereld, het Hongaars de meeste overeenkomsten vertoont met het Sumerisch. Zo bestaat er een oud Hongaars spijker- of tekenschrift, dat ook erg veel lijkt op het Sumerische schrift. Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de Sumeriërs zelf in Europa zijn geweest, maar wel dat sporen uit hun cultuur naar Europa zijn meegebracht. Wellicht dat op deze manier sporen van de Sumerische taal ook bij de Kelten of de oude Ieren terecht zijn gekomen.
**dat wil zeggen: de latere varianten. Het epos werd gedurende meer dan duizend jaar herschreven, tot enkele eeuwen voor Chr.
BRONNEN:
Marten Stol, “Vrouwen van Babylon. Prinsessen, priesteressen, prostituees in de bakermat van de cultuur, Utrecht 2012.
Julia Assante, “The kar.kid/harimtu: Prostitute or Single Woman?”,academia.edu, 1998.
Het Gilgamesj Epos, vert. F.M.TH. de Liagre Böhl, 1958.