Inwijdsters en verleidsters
Een paar duizend jaar geleden werden vrouwen gezien als inwijdsters en hoedsters van de kennis van de Andere Wereld, dood en wedergeboorte en onsterfelijkheid. Langzaam werd de tendens echter, dat vrouwen steeds meer werden gezien als aanstichtsters tot het kwaad of op zijn minst verleidsters tot de vleselijke genoegens. Dit is nochtans eeuwenlang de interpretatie van het verhaal van de vrouwen in de bijbel geweest: van Eva, die Adam verleid zou hebben tot het eten van de boom van kennis van goed en kwaad; van Delilah, die met haar zinnelijke listen door het afsnijden van diens lange haar tegelijk ook Samson afgesneden zou hebben van zijn verbinding met de goddelijke wereld; van Salome, die als beloning voor haar verleidelijke danskunsten het hoofd van Johannes de Doper eiste; en van Maria Magdalena, wier beeld heen en weer zwalkte van heilige naar zondares en terug naar heilige hoedster van Jezus’ leringen.
Dit verschuivende beeld van de vrouw vinden we doorheen de tijd terug in commentaren op religieuze teksten en in de kunst en literatuur. Dit gebeurde met name in tijden waarin de verhoudingen tussen mannen en vrouwen op scherp kwamen te staan –over het algemeen in tijden waarin een grote nadruk werd gelegd op óf een dogmatische benadering van het geloof waarin de geneugten van het vlees geen plaats mochten hebben, omdat deze rechtstreeks naar de zondeval of de ondergang leidden, óf een verheffing van de rede boven het gevoel en de emoties zoals in de Verlichting; het vrouwelijke dat makkelijk toegang had tot de wereld van de gevoelens en emoties werd hierbij als ondermijnend gezien voor de doorgaans mannelijke intellectuele zelfontwikkeling.
Het is niet voor niets dat de tegenreactie van deze periode –de Verlichting- te vinden is in de daaropvolgende periode van de Romantiek, waarbij gevoelens juist weer centraal gesteld werden en de vrouw wederom optrad als begeerlijk object van het smachtende verlangen van menig hoofdpersoon. Let wel: nog steeds geen vrouw van vlees en bloed, maar idyllische, ziekelijke, doorschijnende en etherische vrouwen, zoals jonggestorven geliefdes en luchtfeeën en waternimfen. Zij waren voor menig ‘antiheld’ een manier om te ontsnappen aan deze steeds meer rationeel en industrieel ingestelde wereld, in plaats van stevig geworteld te raken in het hier en nu. Geen wonder dat na deze romantische periode de periode van het symbolisme en het decadentisme aanbraken, waarin de vrouw als aardse en zinnelijke verleidster vanuit het onderbewuste ineens keihard terugsloeg. Denk maar aan de femmes fatales op de doeken van Rosetti, Dore, Moreau en von Stuck, of de beschrijving van sfinxachtige vrouwen in het werk van Baudelaire en van Eeden.
We vinden ook een dergelijke verschuiving van het vrouwbeeld terug in de wereld van de Arthurromans. Het is interessant te zien hoe deze verschuiving samenhangt met het geleidelijke christianiseren van de westerse wereld en haar heidense helden en verhalen. Wie aan de Arthurromans denkt, denkt wellicht aan ridders, het schaken of redden van jonkvrouwen en de zoektocht naar de Graal. Of ook aan het verhaal van Merlijn wiens ondergang met een vrouw in verband werd gebracht en de tovenaressen en godinnen die de onverschrokken avonturiers op hun barre tocht door de ondoordringbare wouden tegenkwamen.
Zo heeft deze hele periode een belangrijke invloed uitgeoefend op de Franse literatuur tussen pakweg 1100 en 1300 n. Chr. In deze tijd komen drie ‘stromingen’ samen in deze literatuur: de ‘matière de Bretagne’ ofwel het Keltische erfgoed, de christelijke mystieke stroming (o.a. katharen, tempeliers) en de Arabische invloed op de fin’amor: de troubadourslyriek en hoofse verleidingskunsten. De grenslijnen tussen deze stromingen zijn zeker niet scherp te trekken en vloeien dan ook dikwijls soepel in elkaar over. En tegelijkertijd is het ook dit gegeven dat de ontwikkeling van de Arthurromans zo interessant maakt, want élusif (ontwijkend) op een bepaalde manier: zo is de Graal niet statisch of makkelijk te ‘grijpen’ maar neemt zij zowel Keltische, christelijke als oosterse kenmerken aan: zij is nauw verwant aan de ketel van wedergeboorte bij de Kelten, de kelk of schaal waarin het bloed van de Christus werd opgevangen en het vat of de kelk die we bij o.a. Indiase godinnen zien. Niet minder belangrijk hierbij is het gegeven dat deze graal –kelk, vat, ketel of ook baarmoeder- door vrouwen gehoed werd, en dat deze vrouwen de verbinding verzorgden tussen de sterfelijke en onsterfelijke, eeuwige wereld. De vrouw was met andere woorden de poort naar de Andere Wereld, de hoedster van het mysterie van leven, dood en wedergeboorte. Wie dus deze symboliek leert te verstaan, dringt daarbij tevens steeds dieper door tot dit eeuwige mysterie dat in zovele culturen om ons heen niet eens zo heel anders tot uitdrukking wordt gebracht.
Eigenlijk gaat het hier allemaal om een inwijdingsproces, en bij die inwijding hoort de integratie of versmelting en vervolgens ontstijging van de vele polaire beginselen (de dualiteiten) binnenin onszelf: mannelijk en vrouwelijk, goed en kwaad, licht en donker, god en duivel, hemel en aarde. Een soort alchemistisch huwelijk, waarbij een van de belangrijkste stappen (die pas laat in de inwijding plaatsheeft) de integratie van de lichte en donkere godin is, de lichte en de donkere kant van het vrouwelijke. De baarmoeder wordt daarbij gezien als een vat voor transformatie, als de poort naar het leven en naar de dood. De zwarte of donkere godin integreren is een noodzakelijke fase voor de mystieke of alchemistische strever. Het betekent o.a. kunnen werken met en het transformeren van de sterke, donkere krachten van de aarde die kunnen genezen en vernietigen tegelijk. Omdat deze krachten ook vernietigend kunnen zijn is het belangrijk dat de zoeker op het pad eerst een dienende natuur ontwikkelt, of bodhicitta – een toestand van onzelfzuchtigheid waarin de inwijdeling alleen het zuivere, het beste en tevens verlichting voor zijn medemensen nastreeft. Dat is ook een van de betekenissen van de uitspraak, dat alleen de ‘zuiveren van hart’ de graal kunnen vinden en zien.
Juist hierom is het interessant om te zien op welke manier het vrouwbeeld in onze cultuur (o.a. kunst en literatuur) verschuift, en zeker ook binnen de Arthuriaanse literatuur. De wijsheid van de ketel van dood en wedergeboorte wordt steeds minder begrepen (met andere woorden: het aspect van de duistere godin dat eerst het oude vernietigd of opgegeven moet worden voordat het nieuwe geboren kan worden). Zo wordt bijvoorbeeld steeds meer Morgan Le Fay als een ‘slechte’ tovenares neergezet (hoewel ze haar halfbroer Arthur op het laatst vol mededogen en in haar hoedanigheid van gids in de ongeziene wereld meeneemt naar het eeuwige rijk van Avalon); wordt Merlijn listig verleid door de fee Nimue en betekent dit zijn ondergang (het is maar hoe je het bekijkt: Merlijn aanvaardde en voorvoelde zijn lot volgens anderen omdat ook hij zich–nu hij met de mensenwereld in aanraking was gekomen, niet meer kon onttrekken aan de cyclus van dood en wedergeboorte, of op een hoger plan kruisiging en verlossing). Het vrouwelijke in de vorm van een verleidster (of ‘zinnentovenares’) schiet daarbij juist te hulp omdat zij wellust en begeerte doorziet en onttroont, zodat vervolgens de ‘val’ van het hoofd naar het hart, en de ‘klim’ van de seksuele lust naar het hart gemaakt kan worden.
In dit soort verhalen zorgen dwazen en vrouwen dikwijls voor een verrassende wending: de dwaas omdat hij in zijn onschuld en zuiverheid van hart de graal weet te vinden, en de vrouw omdat haar verschijning plannen doorkruist die wellicht niet met een volledig zuiver hart gemaakt zijn. Een mooi voorbeeld is de geboorte van Galahad, die als een van de eersten de graal te zien krijgt: hij had eigenlijk de zoon moeten zijn van Lancelot en Guinevere, maar door een list nam Elaine de plaats in bed in van de bloemengodin en uit hun liefdesspel werd Galahad geboren. Elaine is een tegenpool voor de bloemengodin Guinevere en vertegenwoordigt hierbij haar duistere aspect: een kant waar nog geen enkele inwijdeling omheen heeft gekund, in geen enkele spirituele traditie ter wereld. Een kant van de vrouw die echter eeuwenlang binnen onze culturele en religieuze traditie miskend werd. In plaats daarvan werden de oorspronkelijke inwijdende ‘Ladies of the Lake’ en gidsen in de onderwereld later steeds vaker afgebeeld als gevaarlijke verloksters, die mannen in de val lieten lopen en daarmee hun ondergang veroorzaakten. Volgens de Arthuriaanse overlevering ging dit Guinevere aan het hart, want in de Andere Wereld schijnt zij nog steeds te huilen en met pijn in haar hart toe te zien hoe de mensenkinderen, de kinderen van de kinderen van de goden en halfgoden die uit de verbintenis van een godin en een sterveling geboren werden, zichzelf het leven moeilijk maken en blijven steken in het voortdurende rad van dualiteiten en strijd met zichzelf en de medemensen.