Soror mystica: Hadewijchs sensuele wijsheid
Zo nu en dan worden oude bastions van wetenschap en conventies eens flink opgeschud, en dat is maar goed ook. Een mooi voorbeeld hiervan vormt de literatuurwetenschap, dat lange tijd een bijna onneembaar mannelijk fort leek. Niet alleen hadden vrouwen vroeger veel minder deel aan het schrijvende leven, ook was de visie op wat nu goede literatuur was en onderdeel mocht uitmaken van het literaire canon, eeuwenlang vooral een mannelijk gegeven. Sinds enkele decennia nu komt de frisse wind uit de hoek van de genderstudies (met name de feministische literatuurkritiek) en de hernieuwde belangstelling voor spiritualiteit.
Niet dat vrouwen niet schreven –integendeel: degenen die het schrift beheersten (vroeger veelal van gegoede afkomst) waren zeer bedreven in het schrijven van brieven, dagboeken, liederen en sprookjes. Veel van deze teksten kregen echter pas in de 20e eeuw de waardering die hun toekomt. Soms een hernieuwde waardering, omdat ze in hun eigen tijd wel degelijk belangrijk gevonden werden, maar onder invloed van de steeds sterker wordende misogynie in de vergetelheid geraakten. Toch zijn enkele literaire wapenfeiten op het conto van vrouwen te schrijven: zo wordt de Soemerische priesteres Enheduanna beschouwd als de oudste ons bekende schrijver ter wereld en is de Genji Monogatari (Het verhaal van Genji) dat gezien wordt als de oudste roman ter wereld, van de hand van een vrouw, Murasaki Shikibu. Ook China kende al een duizenden jaren oude traditie waarin de pen ook door vrouwen ter hand werd genomen.
In het Europa van de Middeleeuwen, in diezelfde periode als dat het culturele en literaire leven een hoge vlucht namen met de troubadourslyriek, de hoofse cultuur en de mystieke expressie, was er ook een grote groep vrouwen die dichtte en componeerde dat het een lieve lust was. Zo waren de trobairitz –zoals de vrouwelijke troubadours genoemd werden- vrouwen die een relatieve seksuele vrijheid genoten (relatief in vergelijking met andere vrouwen in West-Europa) en waren zij veelal van gegoede komaf. Ook is er een groep vrouwelijke mystici, die beïnvloed werden door de lyriek van de troubadours, de vrouwelijke goddelijke aanwezigheid en/of de bruidsmystiek uit het Hooglied. Zo heeft Hildegard von Bingen visioenen van God als vrouw en verlangt Hadewijch naar de lichamelijk-geestelijke eenwording met Christus (=bruid van Christus worden). De vrouwelijke mystieken worden algemeen als de eerste vrouwelijke schrijvers van Europa gezien.
Tussen deze mystieken neemt Hadewijch een bijzondere plaats in. Over haar leven weten we niet veel met zekerheid, maar algemeen wordt aanvaard dat ze een begijn was, uit de omgeving van Antwerpen kwam en rond 1240 haar bekende werken schreef –visioenen, gedichten en brieven. Ook stelde zij de ‘Lijst van Volmaakten’ op- met namen van mensen (waaronder heiligen) die volgens haar de volmaaktheid bereikt hadden. Lange tijd zijn haar werken ‘vergeten’ geweest en vervolgens op een tamelijk dorre wijze van commentaar gezien, maar tegenwoordig wordt Hadewijch gezien als een van de grootste schrijvers van de Lage Landen, en lijkt de essentie van wat ze schrijft steeds beter te worden begrepen. De tijd lijkt rijp –om het maar zo te zeggen- voor een vruchtbare bijdrage van genderstudies en ook esoterie om haar teksten te doorgronden. Ik doe dit graag aan de hand van een begrip uit de mystiek, de ‘soror mystica’.
Wat is een soror mystica? Soror mystica betekent ‘mystieke zus’ en zij vormt de vrouwelijke helft van de goddelijke eenheid. Voor alchemisten, die op zoek waren naar de steen der wijzen of de heilige graal, was zij zeer belangrijk om tot vervolmaking te komen, of de Volmaakte Mens te worden. Zij wordt ook wel gezien als de mystieke bruid, als Sophia, en in die betekenis komt zij voor christelijke mystici overeen met de bruid uit het Hooglied en Maria Magdalena. Het doel is de mystieke bruiloft tussen de frater (broer) en de soror–het overkomen van het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk- om zo het ‘koninkrijk Gods’ te betreden of onsterfelijkheid te verwerven. Dit proces werd zowel als fysiek, psychisch en geestelijk gezien. In het Hooglied lezen we ‘ Ik ben bij mijn zuster, mijn bruid, gekomen als in een tuin’ en ‘Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein.’ In de 12e eeuw werd er veel over het Hooglied geschreven –de sensualiteit werd zowel fysiek als geestelijk uitgelegd en volgens de uitleggers draaide het om de bruiloft met Christus. Hierom gaat het ook bij Hadewijch –het Hooglied vormt een van haar inspiratiebronnen, net als Maria Magdalena, in haar ogen de volmaakte minnende en bruid. Aan Maria Magdalena namen zij en andere vrouwelijke mystici graag een voorbeeld.* De soror mystica vinden we niet alleen in vroegchristelijke mystiek en de middeleeuwse alchemie, maar ook in oosterse tradities als tantra en tantrisch boeddhisme (als Shakti en Vajrayogini, die zich respectievelijk met Shiva en Heruka verenigen). Ook vinden we de zoekende bruid terug in Isis (Egypte), Inanna (Soemerië) en Isjtar (Babylonië), die alle drie op zoek gaan naar hun verloren bruidegom en bittere tranen wenen als ze hem dood of in stukken gescheurd terugvinden (een conditie, die echter nodig is om de transformatie die hierop volgt, plaats te laten vinden).
Hadewijch klaagt en weent ook bittere tranen, als zij zich in een toestand van ‘ghebreken’ bevindt- het gescheiden zijn van haar geliefde Christus. Met ghebreken wordt het grote missen bedoeld, iets ontbreekt aan haar, ze ervaart ellende en heeft het gevoel dat de Minne haar danig op de proef stelt. Ghebreken kan alleen ervaren worden als iemand –hoe vaag dan ook- de ervaring van ‘ghebruken’ –het genotvolle moment van het éénzijn- gekend heeft. ‘Ghebreken’ en ‘ghebruken’ vormen twee kanten van één en dezelfde medaille in het werk van Hadewijch, immers geen toppen zonder dalen. Hoe vaker zij het ‘ghebruken’ ervaart, hoe pijnlijker de steeds terugkerende dalen van het ghebreken –totdat Hadewijch op een gegeven moment beide kanten als ondeelbaar en één geheel beschouwt en aanvaardt. Het ghebreken was noodzakelijk om tot deze innerlijke transformatie te komen. Ze voelt zich niet meer gespleten, maar geheeld; zowel menselijk als goddelijk:
“Zo zwijg ik dan
En rust ik in God
Tot de tijd
Dat God mij spreken doet.
Ik heb al mijn verdeeldheid geheeld,
En ik heb mij al mijn heelheid eigen gemaakt
En ik heb al mijn eigenheid besloten gehouden in God.”**
In Hadewijchs werk maken we dit hele proces mee, zonder dat overigens van een duidelijke rechte lijn in haar leven sprake is. Haar werk leest veel meer als een reis, soms slingerend, terugkerend langs al eerder aangedane halten, stilstaand enzovoort. Dikwijls moet ze dolen in haar ellende. Wat echter opvalt zijn haar volharding op haar weg (zelfs bij tegenstand en dreigend gevaar vervolgt ze haar missie) en de kracht van haar ‘orewoet’, het vurige verlangen of de woedende begeerte naar de vereniging met haar God, in de vorm van de Godmens (God in een menselijke gedaante). Deze vereniging wordt in zeer seksuele taal beschreven, omdat zij ook seksueel aangestuurd wordt. Het is de krachtige, seksuele energie die naar de unio mystica doet reiken –de mystieke eenwording. Zonder deze energie zou zij onbereikbaar blijven en zonder beleving van de Minne (de allerhoogste vorm van liefde) zou zij leiden tot degeneratie of begeerte uitsluitend om de begeerte.
Vrouwelijke mystici als Hadewijch hadden heel goed door dat het vrouwelijke lichaam onontbeerlijk is voor de vereniging met God. Dit was in hun tijd een gewaagde visie, omdat het vrouwelijke lichaam toen juist als verderfelijk en tot zonde leidend werd gezien. Echter, het is door de ontvankelijkheid van haar vrouwelijke natuur -in haar heilige binnenste- dat een vrouw het god-bewustzijn ontvangt, en zwanger wordt van het goddelijke kind (of embryo). In die zalige vereniging, het ghebruken, lost de ene in de andere op en stroomt alleen nog maar goddelijke natuur door hen heen:
“… en hoe wonderlijk zoet
de ene geliefde in de andere woont,
en zó die andere doorwoont
dat geen van beiden zichzelf nog kent.
Maar onderling genieten zij elkaar
mond in mond,
en hart in hart,
en lichaam in lichaam,
en ziel in ziel,
en één zoete, goddelijke natuur hen beiden doorvloeiend,
en zij beiden elkander:
en geheel één blijven zij beiden,
ja, dat blijven zij.”**
Soms is het verlangen voorafgaand aan de eenwording al zeer groot. Zo lezen we in haar zevende visioen:
“Het verging me zoals zo vaak: zó verwoed en vreselijk was het me te moede dat ik meende dat, als ik mijn Geliefde geen voldoening kon schenken en mijn Geliefde mijn begeerte niet vervulde, ik dan van verwoedheid sterven zou en stervende nog zou woeden. Ik was toen door de vurige minne zo angstig te moede en zo ellendig, – het leek wel alsof al mijn leden zonder uitzondering braken en al mijn aderen een voor een gespannen werden. (…) Dit kan ik er wel over zeggen: ik verlangde mijn Geliefde ten volle te bezitten en te kennen en volop te smaken, volledig! (…) Daarna kwam Hijzelf tot mij. Hij nam mij nu geheel en al in zijn armen en drukte me tegen zich aan, en al mijn leden voelden de zijne, zoveel het hun lustte en gelijk mijn hart en mijn mens-zijn begeerden. Zo kreeg ik van buiten voldoening, tot de volledige verzadiging toe. Ik was zelfs in staat dat een tijdje te dragen. Maar al gauw, kort daarop, verloor ik de Schone Man van buiten. Zijn gedaante was niet meer te zien en ik merkte hoe Hij helemaal teniet ging. En zozeer verging Hij en smolt Hij weg in eenheid met mij, dat ik Hem buiten mij niet meer onderscheiden kon of waarnemen en dat hij binnen mij niet van mij te scheiden was. Op dat ogenblik was het of wij één waren zonder onderscheid.”
Wat Hadewijchs ervaring nu zo bijzonder mystiek maakt, is dat er geen aardse lichamelijke eenwording aan te pas komt, maar de gehele transformatie en eenwording van het mystieke huwelijk plaatsvinden op basis van de kracht van de suggestie, het leven in/naar de Minne en de dagelijkse contemplatie/meditatie. Een soortgelijke ervaring vinden we ook terug in enkele tantrische stromingen, waarin (voor mannen) de visualisatie van de Shakti of vrouwelijke godin voldoende is om in deze staat van bewustzijn te geraken. Daar is veel kracht van de geest voor nodig, de kracht en het verlangen om binnen in zichzelf alle dualiteit op te heffen, en het is niet onwaarschijnlijk dat Hadewijch door eenzelfde geestelijke kracht bezield werd in haar leven. In haar tijd, waarin Hadewijch het op moest nemen tegen mannen die beweerden dat het goddelijke heil alleen maar met de ratio en de rede te bereiken waren, vormt haar werk (en dat van andere vrouwelijke mystici) dan ook een bijzonder oorspronkelijk eigen geluid. Volgens Hadewijch was hetgeen zij ervoer, alleen maar ‘metter zielen’ –met de ziel- te ervaren. De ziel als voertuig voor het Goddelijke (“De ziel is een wezen, dat zichtbaar is voor God, waardoor God ook zichtbaar is.”). De ziel is hier medium tussen God (Geest) en de mens in zijn lichaam. Het is het lichamelijke kleed dat eerst met de goddelijke natuur doorstroomd moet worden, alvorens zij afgelegd kan worden om de ziel in de eenheid te laten versmelten. Het is daarom, dat Hadewijchs werk behalve geestelijk ook zo lichamelijk verwoord is; zij voelde haar hemelse bruidegom -de vereniging van de frater en de soror mystica in haar- in elke cel, porie en vezel van haar naar eenwording hunkerende lichaam…
* ”Ende groet exempel mach nemen af
Hoe enich si hare der minnen gaf
Dat was Maria Magdalena’.
Die ene met minnen was ghemene.”*
-Hadewijch, 3e mengeldicht
** geciteerd uit Anikó Daróczi en Ellen Hennink, “Hadewijch. Ende hier omme swighic sachte.”, uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2002.
Bronnen:
Anikó Daróczi en Ellen Hennink, “Hadewijch. Ende hier omme swighic sachte.”, uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2002.
Frits van Oostrom, “Stemmen op schrift”, Bert Bakker, Amsterdam 2006.
Rosita Steenbeek, “Verdwijnen in liefde”, voorwoord bij de vertaling van Jan Kuiper, 2010.
Boris Todoroff, “Mystiek in het vrouwelijk”, in: Kultuurleven, 1996.